Wiskundeforum

Hallo,

In mijn boek staat het volgende: Als je A=5 substitueert in de uitdrukking 3amacht3 -2a + 4 krijg je uiteindelijk 369.
Goed te doen

Echter bij de volgende som(men) loop ik vast, waar gaat het mis:

substitueer a= -2 en b= -3


ik reken uit en kom op 24-12=12
Volgens het boek had hier moeten staan -36

waar ga ik de fout in?

Bij de haakjes. Als a = -2, dan a^2 = (-2)^2.

Hallo David,

Bedankt voor je uitleg! Ik begrijp nog niet helemaal waarom nou die nou persé tussen haakjes moet? Is er misschien iemand die dat voor mij kan verduidelijken?

signout schreef:Ik begrijp nog niet helemaal waarom nou die nou per se tussen haakjes moet? Is er misschien iemand die dat voor mij kan verduidelijken?

Er is een essentieel verschil tussen -a² = -1∙a² en (-a)² = (-1∙a)² = (-1)²∙a² = 1∙a² = a².

Wat is het kwadraat van -2 ... , hoe zou je dat met een kwadraat schrijven?

Na even zoeken het volgende antwoord gevonden, ter verduidelijking hier nog even neer gezet mocht iemand hier middels google komen oid

Voorbeeld:

Let op dat je het verschil ziet tussen -2^4 en (-2)^4

De eerste uitdrukking -2^4 = -16 omdat de volgorde van bewerkingen voorschrijft eerst te machtsverheffen en dan het minteken toe te passen. Dus 2x2x2x2 = 16 en dan het min teken toevoegen = -16

De 2e uitdrukking (-2)^4= 16 omdat het hele getal tussen de haakjes tot de vierde macht wordt verheven. -2 moet je dus 4 keer met zichzelf vermenigvuldigen. Dat zijn dus een even aantal mintekens en dus is de uitkomst positief

Bedankt voor je laatste post, zo is dit topic mooi afgerond.