In een oefententamen zat deze vraag, ik kan er zelf niet helemaal uit komen en snap niet wat de verzameling {3} ten opzichte van het element 3 voor effect heeft om de verzameling. Kan iemand mij uitleg geven? Bij voorbaat dank!
Gegeven zijn de volgende verzamelingen: A = { 1, 2, 3 } en B = { 1, 2, {3} }.
Ga na of de volgende beweringen waar/niet waar zijn en leg het antwoord uit.
a) A = B
b) | A | = | B |
c) (A ∩ B) ⊆ A
d) Φ ⊂ P(B)
e) A en B zijn disjunct
Spoedvraag verzamelingleer
-
- Vergevorderde
- Berichten: 1923
- Lid geworden op: 25 dec 2008, 16:28
- Locatie: Beek en Donk, Noord-Brabant
Re: Spoedvraag verzamelingleer
Bij a: bedenk dat 3 en {3} 2 totaal verschillende dingen zijn. Wat is dus het antwoord?
Bij b: bedenk wat er met de notatie |A| (soms ook #A) precies wordt bedoeld. Wat is dus het antwoord?
Bij c: pas de definities voor doorsnede en deelverzameling toe. Wat is dus het antwoord? Aan de hand van de doorsnede kun je tevens het antwoord op e vinden.
Bij d: bedenk dat Ø hier de rol van een element en niet van een verzameling speelt. Wat is dus het antwoord?
Bij b: bedenk wat er met de notatie |A| (soms ook #A) precies wordt bedoeld. Wat is dus het antwoord?
Bij c: pas de definities voor doorsnede en deelverzameling toe. Wat is dus het antwoord? Aan de hand van de doorsnede kun je tevens het antwoord op e vinden.
Bij d: bedenk dat Ø hier de rol van een element en niet van een verzameling speelt. Wat is dus het antwoord?
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel